Al die zorgen, wat moet je ermee?

Werp al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u1 Petr. 5:7

Het was deze week Biddag voor gewas en arbeid. We kijken dan onwillekeurig vooruit. En maken ons best wel zorgen. Kinderen, jongeren denken: Zal ik wel overgaan? Slaag ik wel voor mijn examen? Word ik ingeloot voor die studie? Vind ik wel een baan?

Ouderen: Hoe zal het gaan met m’n  kinderen, m’n baan, m’n bedrijf, met die bedreigende ziekte? Hoe zal het gaan in de wereld om ons heen, met al die spanningen en conflicten?

Zeker, er zijn er die wat onverschillig hun schouders ophalen. Het zal volgens hen allemaal wel meevallen. Maar in veel tijdsbeschouwingen lees je toch over een ‘sombere ondertoon’ in het leven van 2024.

De apostel Petrus schrijft hier ook over zorgen. Zorgen van de christenen in Klein-Azië. Vreemdelingen noemt hij ze. Met hun geloof in Jezus Christus maakten ze zich bepaald niet geliefd in die wereld van toen. Ze stonden bloot aan verachting en spot. En welke kant zou dat allemaal nog opgaan?

Petrus wijst hen hier de weg met al die zorgen. En niet alleen hen, ons net zo goed. Die zorgen mag je werpen op God. Alle: de grote, die je zo bezig kunnen houden, dat je er niet van slapen kunt, maar ook die kleine.

Een ander zegt misschien wel: Hoe kun je je daar toch druk over maken? Met alle zorgen mag je naar de HEERE.

Werp, die dan op Hem, zegt Petrus. Dat is een krachtig woord.

Ik denk aan onze kolenboer vroeger. Een al wat oudere man. Hij ging zwaar gebukt onder de zak kolen, die hij door het steegje naar ons kolenhok droeg. Als hij er was, gooide hij de zak van z’n schouders en veerde op.

Ja, zo in je gebed die zware zak met zorgen op de HEERE werpen en opveren. Opveren in het vertrouwen, dat Hij zorgt.

Want dat is wel de belofte, die Petrus aan zijn advies verbindt:

Hij zorgt voor u. Het staat er zelfs nog intenser: Hij heeft zorg om u. Hij bekommert zich om u. En als je vraagt: Ja, maar waar zie ik dat dan? Kijk dan eerst naar Gethsémané en Golgotha. Daar dragen de zwakste schouders de zwaarste last.

‘Zulk een last van zonde en plagen niet te dragen!’  Zonden, die ik deed, plagen die ik had verdiend. Hij droeg! En Hij droeg het weg!

Als God dan Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken.

                                                                     ds. J. Westland