Artikelindex

2. De Sint Pancratiuskerk

2.1 Bouwgeschiedenis

Men gaat er van uit dat er in het jaar 855 al een kerkje in Putten stond. Dit was een zeer eenvoudig houten kerkje met een rieten of strooien dak. Het was, net als het huidige kerkgebouw, gebouwd van west naar oost, volgens de zogenaamde heilige linie en werd door een hek in tweeën gedeeld. Het westelijk gedeelte werd gebruikt door de gemeente, het oostelijke, achter het hek, bevatte het koor met het altaar en de plaats voor de geestelijken.

Deze oudste kerkjes hadden geen toren, dit kwam pas later, toen de bouwkunst zich meer ontwikkelde. Deze torens stonden dan in de regel aan het westeinde van de kerk, zoals ook nu nog het geval is bij de Puttense kerk.

Na het jaar 1000 komt er een opleving in de kerkbouw, die tot gevolg had, dat het primitieve er een beetje “afging” en dat de eerste stenen kerken gebouwd werden. Deze opleving had twee oorzaken. Ten eerste heerste er bij de nadering van het jaar 1000 de vrees dat in dat jaar de wereld zou vergaan, wat een grote rem was op de bouwactiviteiten. In de tweede plaats kwam er na het jaar 1000 een einde aan de rooftochten van de Noormannen naar deze streken. Ontmoediging maakte plaats voor dankbaarheid. Bovendien nam de welvaart toe, waardoor men meer voor de kerken overhad.
De eerste stenen kerk van Putten is gebouwd van tufsteen, in de fundamenten van de toren van de Puttense kerk komt deze steensoort nog voor.


Dat Puttens Oude Kerk vaak verwoest werd, 
is te zien aan de verschillen in steensoorten.

De kerk bestaat voor een groot deel uit bakstenen. Zij heeft mogelijk een uit de 16de eeuw daterende Gotische toren, een daaraan aansluitend Gotisch schip en een bakstenen Laatgotisch koor uit de 15de eeuw.  
Verschillende keren is de kerk in de loop van de middeleeuwen verwoest en weer herbouwd. Zo vermeldt het archief van de Kelnarij dat ons dorp omstreeks 1492 in vier jaar tijds tweemaal tot de grond toe moet zijn verwoest. Enkele jaren later, in 1502, moet Putten weer geheel zijn platgebrand. 

Aan de grondvorm van de huidige kerk kan de oorspronkelijke (uit de 14de eeuw) indeling voor een groot deel nog herkend worden. Zo kan bijvoorbeeld de plaats van het altaar nog aangewezen worden. 

Het huidige kerkgebouw is verschillende keren vergroot en gerestaureerd. Vroeger werd alleen helaas niet altijd zo zorgvuldig omgegaan met de historische gebouwen als men nu doet. Volgens de heer Keemink is er in de vorige eeuw door onoordeelkundige restauraties en uitbreidingen veel verknoeid. Vooral de ‘restauratie’ die enkele jaren na 1900 plaatsvond heeft veel bedorven. De kapel en sacristie, die zich aan de zuidzijde bevonden, zijn toen helemaal verdwenen.

In de 17de eeuw is vanwege de groeiende bevolking het kerkgebouw uitgebreid met een even brede en hoge zijbeuk en een portaal. In de twintigste eeuw (in 1923) werd het schip nogmaals vergroot met twee zijbeuken die iets smaller en minder hoog zijn. Vanaf dit jaar kunnen we spreken van een vierbeukige hallekerk. De toren heeft boven het portaal een koepelgewelf, het koor is overkluisd met laag aangezette gewelven, waarvan de bakstenen ribben aan de oostzijde ontspringen op kraagstenen die van koppen zijn voorzien.

Bij de restauratie in de jaren zestig van deze eeuw werd ook de houten vloer weggebroken, waardoor o.a. de grafstenen van een kelner en subkelner zichtbaar werden. Veel grafstenen werden uit de kerk verwijderd. Het aantal zitplaatsen verminderde bij deze restauratie, maar het interieur kreeg een wat stijlvoller karakter. Het orgel kreeg een betere plaats en door de verwijdering van de galerij uit het koor kwam het fraaie kruisribgewelf meer tot zijn recht. Het meubilair werd voor een groot deel vernieuwd. Op 21 april 1966 werd de kerk officieel weer in gebruik genomen.


Bij de restauratie van de Oude Kerk kwamen grafstenen tevoorschijn.